Beukenhagen
Denkend aan Friesland
zie ik brede beukenhagen
traag doch oneindig door
de tuin heen gaan
Uitlopers als pluimen
Aan den einder staan
en in de geweldige
ruimte verzonken
de stammen
Verspreid door de haag
als lakeien of soldaten
in het gelid op rij
door takken beklonken
De lucht hangt er laag
de zon is er langzaam
in heftigheid gesmoord
In alle gewesten
wordt de stem van de snoeischaar
met zijn eeuwige gejank
gevreesd en gehoord